Op maandagavond 12 oktober jl. was het zover. In de prachtige, met fantasierijke voorstellingen beschilderde aula van de Groningse Universiteit mocht de jonge archeologe Diana Spiekhout eindelijk haar proefschrift Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht voor de corona verdedigen. De corona is in dit geval niet de gevreesde ziekte Covid-19, maar de groep hoogleraren van een aantal andere Nederlandse universiteiten. Door Covid-19 was de plechtigheid slechts toegankelijk voor 30 personen, in plaats van de enkele honderden die normaal aanwezig kunnen zijn. Een aantal hoogleraren was zelfs fysiek niet aanwezig maar vuurde via een online videoverbinding hun vragen over haar vuistdikke, ruim 800 pagina’s tellende proefschrift op de promovenda af. De soms zeer uitgebreide vragen van de hoogleraren en doctores uit de verschillende vakgebieden archeologie, landschapsgeschiedenis, cultuurgeschiedenis en middeleeuwse geschiedenis werden door de jonge promovenda met overtuiging en naar tevredenheid beantwoord. De corona trok zich na drie kwartier in beraad terug en na terugkomst in de aula kon de voorzitter de promovenda plechtig mededelen dat de commissie het eens was dat de Universiteit haar de status van doctor mocht verlenen. Na de Laudatio uitgesproken door haar eerste promotor Theo Spek, hoogleraar landschapsgeschiedenis, werd de officiële bijeenkomst afgesloten en kon het feliciteren op anderhalve meter afstand beginnen. Er kon geen receptie gehouden worden en ieder keerde door de inmiddels lege binnenstad huiswaarts.
De belangstelling voor het proefschrift van Diana met de ondertitel `De ontwikkeling van bisschoppelijke burchten, adellijke huizen en versterkingen in relatie tot het landschap en de samenleving in Noordoost-Nederland tussen 1050 en 1450’ was bij de pers opmerkelijk groot. De regionale media en zelfs landelijke dagbladen als De Volkskrant en Trouw hebben meerdere pagina’s aan haar promotie gewijd. Het bewijst dat de pers en daarmee ook het grote publiek belangstelling heeft voor de wetenschappelijke bestudering van kastelen, zelfs als ze al eeuwen zijn verdwenen.
De belangstelling van Diana voor kastelen gaat terug tot voor haar Groningse studietijd. Ze groeide op in Eelde, waar ze in 2009 gefascineerd raakte door het uitgebreide stelsel van concentrische grachten en wallen van de zogenoemde Waterburcht, een verdwenen middeleeuws kasteel dicht bij dit dorp. Slechts in het terrein was het reliëf van concentrische wallen en grachten bewaard gebleven. Ze raakte tijdens haar bachelorstudie steeds meer geïnteresseerd in dit bijzondere kasteeltype, dat in de gebruikelijke bouwkundige typologie ontbrak. Zij kwam in contact met het Kenniscentrum kasteel en buitenplaats van de NKS in Wijk bij Duurstede en liep hier in 2012 en 2013 stage, waarbij ik haar mocht begeleiden. Diana maakte een inventarisatie van met de Waterburcht vergelijkbare kasteelterreinen in Nederland. Daarbij maakte zij gebruik van het kastelenlexicon, maar ook van het archief van professor Renaud dat bij de NKS berust. Bij nadere bestudering waren er vele tientallen burchten met concentrische grachten en wallen, vooral in het veengebied in Zuid-Holland en Utrecht, waar de veenbodem de bouw van stenen gebouwen bemoeilijkte. Enkele van deze kastelen met meervoudige grachten en wallensystemen waren zelfs door professor Renaud in het verleden opgegraven, zonder dat hij de essentie van de wallen en grachten had onderkend. Het resultaat gebruikte zij in 2013 ook voor haar Groningse masterscriptie. Ze presenteerde de resultaten van haar stage-onderzoek in 2014 succesvol op het Junges Forum, een congres bij de Deutsche Burgenvereinigung waar jonge wetenschappers uit Europa elke twee jaar hun onderzoek naar de door hun onderzochte aspecten van kastelen presenteren. In het tijdschrift `Burgen und Schloesser’ verscheen eind 2014 de schriftelijke neerslag van haar onderzoek. In het Duits, waar ze in tegenstelling tot de meeste studenten geen problemen mee had. Ze sloot haar Masterstudie in 1213 af met een eindscriptie over het kastelenlandschap van het Gorecht, het gebied rond de stad Groningen met dorpen als Haren, Noordlaren en Glimmen. Dit gebied maakte in de middeleeuwen samen met de huidige provincies Overijssel en Drenthe deel uit van het Oversticht.
Diana was zo gefascineerd door het ontwerp dat ze na haar afstuderen er niet voor koos bij een gemeentelijke archeologische dienst of een archeologisch bureau te gaan werken maar voor het schrijven van een proefschrift. Gelukkig had de universiteit Groningen op dat moment een drietal beurzen voor interdisciplinair onderzoek te vergeven. Ze schreef een goed onderbouwd onderzoeksvoorstel op het raakvlak van archeologie, landschapsgeschiedenis en geschiedenis en wel over de bestaande en verdwenen middeleeuwse kastelen van het Oversticht vanuit een landschappelijke benadering. De commissie was niet alleen onder de indruk van haar voorstel maar ook de passie waarmee ze het voorstel verdedigde.
In 2015 startte ze met haar promotie-onderzoek en vroeg ze mij de begeleiding vanuit de NKS voort te zetten. Na het voor een dissertatie gebruikelijk schrijven van de probleemstelling, afbakening van het onderzoek en de stand van het onderzoek naar kastelen in Nederland en de omringende landen, kon worden begonnen met het eigenlijke onderzoek en wel met een catalogus van alle kastelen die er ooit tussen 1150 en 1450 in het Oversticht waren geweest. Als basis werd het kastelenlexicon gebruikt. De database groeide tot uiteindelijk 134 objecten, die zij heeft beschreven en geanalyseerd. Vervolgens werd op basis van de database onderzoek gedaan naar de relatie tussen kastelen en de ontwikkeling van de bisschop als territoriaal machthebber. Hoe ontwikkelden kastelen zich binnen de vorming van het Oversticht als staatkundige eenheid. Maar de landsheer was niet de enige kastelenbouwer. Naast de hoge adel zoals de heren van Coevorden, Goor, Bentheim, Diepenheim bouwden in de middeleeuwen ook de ministerialen of dienstadel kastelen, die in tijd van oorlog als zogenoemd ‘open huis’ de landsheer ter beschikking stonden.
Aangezien zij Overijssel, Drenthe en het Gorecht niet volledig kon onderzoeken werd gekozen voor een beperkt aantal deelonderzoeken en wel voor een macro-benadering van het kastelenlandschap rond Goor en Diepenheim, dat nog steeds een bijzonder landgoederenlandschap is. Naast een onderzoek van de historisch landschappelijke context van de beide belangrijke kastelen Goor en Diepenheim, werd ook aandacht besteed aan hun goederenbezit en dat van de zogenoemde borgmannen, die voor de verdediging van de burchten moesten zorgen. Voor een onderzoek op microniveau werd samen met haar collega-promovendus Harm Smeenge gekozen voor het kasteellandschap de Hunenborg bij Ootmarsum. Smeenge, die enkele dagen na dan Diana in Groningen promoveerde, kon door historisch-ecologisch en bodemonderzoek de ontwikkeling van vegetatie ter plaatse reconstrueren. Daaruit bleek dat de Hunenborg, een middeleeuwse walburcht gelegen op een natuurlijke hoogte in een moerasbos, in de loop van de tijd steeds meer vernatte. Over de opgraving van de Hunenborg heb ik al eerder in deze nieuwsbrief en het Kasteelkatern gepubliceerd.
Tenslotte werd een vergelijking gemaakt van het kastelenlandschap van het Oversticht met dat van het Nedersticht (provincie Utrecht) en het Oberstift en Niederstift Munster aan de overzijde van de Duitse grens. Het onderzoek werd afgesloten met een lange termijn-ontwikkeling van het Overstichtse kastelenlandschap en de vraag hoe het onderzoeksmodel dienst kan doen bij verder onderzoek. Inmiddels wordt het onderzoeksmodel door twee Tilburgse promovendi, de archeologe Nancy de Jong en bouwhistoricus Rob Gruben gebruikt voor hun onderzoek naar de kastelen van de Hollandse graven Willem II en Floris V in Noord-Holland.
Diana is sinds enkele jaren werkzaam als conservator archeologie bij het Fries Museum en organiseerde de succesvolle tentoonstelling over de Vikingen. Nu bereidt ze een omvangrijke tentoonstelling voor over Friesland in de late middeleeuwen, waar ook kastelen een belangrijke rol zullen spelen.
Ben Olde Meierink