’In Memoriam A.I.J.M. Schellart’, door J.G.N. Renaud:
De 15e september zou Phons Schellart 80 jaar geworden zijn, indien hij niet op 8 juli overleden was. Zo langzamerhand was het tot de grote kring van zijn vrienden doorgedrongen, dat een volledig herstel van de ziekte die hem in het voorjaar van 1986 overviel, uitgesloten moest wor ...
’In Memoriam A.I.J.M. Schellart’, door J.G.N. Renaud:
De 15e september zou Phons Schellart 80 jaar geworden zijn, indien hij niet op 8 juli overleden was. Zo langzamerhand was het tot de grote kring van zijn vrienden doorgedrongen, dat een volledig herstel van de ziekte die hem in het voorjaar van 1986 overviel, uitgesloten moest worden geacht. Zoals vrijwel altijd heeft ook in dit geval de dood ons toch nog verrast. Misschien wel, omdat we tegen beter weten in maar niet in hem wilden geloven. Maandag de 13de juli hebben de familie benevens een aantal goede vrienden en bekenden afscheid van hem genomen. Een ervaring, die we niet licht zullen vergeten. Muiderberg is nog zo’n vredig dorp; geen razend verkeer aan de palen van het kerkhof. Zoals het betaamt wandelden we langzaam achter hem aan. ’Achter het stoffelijk overschot’ behoort men hier te schrijven. Maar, Phons was nog zo levend voor ons. De meesten hadden meer het gevoel hem te begeleiden, zij het dan ook op zijn laatste tocht. Veel zonlicht over de dorpsstraat en de paden van het kerkhof, gevat in overvloedig groen. Bomen met tjilpende vogels, bloemen en verstilde, wat onzekere mensen.
Toch ook geladen met een bezonnenheid, zoals hij die zelf altijd uitgestraald heeft, ook tijdens zijn ziekte. Eigenlijk nooit ongeduldig, hoe moeilijk hem het spreken soms ook viel. Het was alles in zijn stijl, in een atmosfeer van aanvaarding van datgene, wat over hem gekomen was.
Wie zich in Phons’ leven verdiept, moet tot de erkenning komen dat hij haast ongelooflijk veel tot stand heeft gebracht. Zijn liefde voor het kasteel demonstreerde zich al vroeg; Vader Schellart stimuleerde die zoals het vaders betaamt. Hij ging met zijn zoon naar Muiden en kocht hem waarschijnlijk zijn eerste prentbriefkaarten van een kasteel. Overigens verslond de jonge Phons ’Het slot op den Hoef’ en ’Fulco de Minstreel’. Misschien had Vader Schellart de grootste moeite om het niet voor jonge ogen geschikt geachte werk van Oltmans - De Schaapherder - binnen het veilig bereik van zijn boekenkast te houden.
En overigens gingen de zaken zoals het behoort; op de daartoe bestemde leeftijd volgde Phons een bouwkundige opleiding; in dit verband zal het niet verbazen, dat hij nog aan de restauratie van het Prinsenhof in Delft heeft gewerkt.
Wereldoorlog II maakte een eind aan dit soort activiteiten en Phons vond een onderkomen bij het distributieapparaat. Een functie, die hem een heel redelijke persoonlijke vrijheid waarborgde. Een echte stoelvaste bureauman is hij dan ook nooit geworden.
Zijn belangstelling voor kastelen bracht hem als spoedig in aanraking met de kort voor de Oorlog aangetreden nieuwe directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Jhr. Dr. E. O. H. van Nispen tot Sevenaer. Niet zó verwonderlijk, wanneer men in aanmerking neemt dat Dr. van Nispen reeds in 1937 een brochure samenstelde, onder de naam ’De Nood onzer Kasteelen’. Hij was het ook, die ons in 1942 verblijdde met een boekje in de bekende Heemschutserie ’Nederlandsche Kasteelen’. We mogen dit werkje beschouwen als een eerste poging om de kastelen nu eens te benaderen als verschijnselen uit de architectuurgeschiedenis.
Ik denk, dat Van Nispen Phons en mij met elkaar in contact heeft gebracht. We wisten toen nog niet, hoe belangrijk dit moment voor ons beider leven zou worden. Een beetje verwonderd bedenk ik hierbij, dat wij elkaar zelfs als jongens best nog wel eens voor de voeten gelopen hebben. Het ouderlijk huis van Phons stond enige tientallen meters van de Delflandsche School aan de Grindweg - nu Prinses Mariannelaan - te Voorburg, waar ik in 1921 in de 4de klasse terecht kwam. Nee, we zaten niet op dezelfde school, dat nét niet.
Het ontgaat mij een beetje, hoe levendig onze betrekkingen in oorlogstijd zijn geweest. We zullen het niet erg druk ermee gehad hebben, denk ik. Maar na de oorlog werd in 1945 de Nederlandse Kastelen Stichting opgericht; eigenlijk in hoofdzaak als beheersinstituut van geconfisqueerd vijandelijk vermogen. Langzamerhand echter veranderde de stichting - ongetwijfeld mede onder invloed van raadsleden als Van Nispen tot Sevenaer -van karakter en ging uit op het werven van begunstigers. Het zal ook op zijn instigatie geweest zijn dat Schellart met kol. P. J. Droog en P. H. Pelser samen in 1955 een boekje publiceerde, getiteld ’Kastelen in Nood’. Samengesteld in opdracht van de Raad van Beheer van de Ned. Kastelen Stichting, lezen we op het titelblad.
Het is daarom niet zo onverwacht, dat Phons in 1956 in de Raad van Beheer werd opgenomen. Ook niet, dat we hem daarin als spoedig als medewerker van de directeur J. H. E. baron van Nagell terugvinden. Wellicht min of meer geïnspireerd door ontwikkelingen in het Internationales Burgen Institut ontwikkelde Phons plannen om de N.K.S. tot iets meer dan een beheersinstituut om te vormen. Ik herinner mij onze animerende gesprekken over de noodzaak, om bij de begunstigers wat meer inzicht te ontwikkelen ten aanzien van het militair en maatschappelijk verschijnsel kasteel. Op zijn voorstel werd in de vergadering van 18 december 1956 het besluit genomen om te beginnen met het voorjaar 1957 jaarlijks een ’Kastelendag’ te organiseren.
Dit evenement vond plaats op 27 april 1957 in de Rolzaal op het Binnenhof. Met zo’n pleitbezorger als Phons had ik mij niet aan actieve medewerking kunnen onttrekken en me laten strikken voor een lezing over mijn al jaren lopend onderzoek naar de bouwgeschiedenis van verschillende kastelen.
Reeds op die eerste Kastelendag werd het volkomen duidelijk, hoe groot het aandeel was dat zijn echtgenote in de totstandkoming en vooral de uitvoering van zijn talrijke plannen had. De organisatie van de excursies kwam voor het grootste deel in haar handen te liggen en tijdens de tochten fungeerde Mevr. Schellart als de zeer beminlijke alom aanwezige steun en toeverlaat.
Kennelijk heeft Phons zich mede onmiddellijk ingezet voor het opvijzelen van het Jaarverslag. Dat over 1956, uitgekomen in 1957 draagt het stempel van zijn bemoeienissen. We vinden er een goed verslag van de excursie, verlucht met foto’s en plattegronden. Voorts treft men er samenvattingen aan van de lezingen, op de ’Kastelendag’ gehouden. Tenslotte bracht een rubriek ’Belangrijke Berichten’ het wel en wee van een tiental kastelen onder de aandacht van de begunstigers van de N.K.S.
Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst, moet Phons gedacht hebben. In 1959 kwam hij met een plan voor een tekenwedstrijd. Dank zij de medewerking van tekenleraren en geschiedenisleraren op de middelbare school sloeg het initiatief warempel aan; het gelukte om de middelbare schooljeugd een behoorlijke productie te ontfutselen. De actie werd gesponsord door de B.P.M. - de oliemaatschappij waar Phons zijn dagelijks brood verdiende - terwijl de organisatie in handen lag van zijn vriend Theo de Vries; een journalist, die regelmatig in o.a. de Gooi- en Eemlander over kastelen schreef.
Op 12 november 1960 vielen de inzendingen op het Muiderslot te bewonderen en vond de uitreiking van de prijzen plaats. De chef van de afdeling van het Departement, waaronder de Monumenten ressorteerden - Mr. F. P. Th. Rohling - was daartoe expresselijk uit ’s-Gravenhage overgekomen.
De taak van de Jury was geen gemakkelijke geweest; er vielen zo’n 600 inzendingen te beoordelen. Gelukkig veroorloofde het royale gebaar van de Oliemaatschappij de toekenning van drie hoofdprijzen, provincieprijzen, en een grote hoeveelheid `aanvullende’ prijzen. We hebben het alles dankbaar aanvaard, zonder ons erg bezig te houden met de energie die Phons er in moet hebben gestoken om zijn ’bazen’ over te halen tot een dergelijk genereus gebaar.
Waar zouden die bekroonde kastelentekenaars gebleven zijn, denk je wel eens. Speelt het Nederlandse kasteel nog een - al is het dan ook maar een bescheiden - rol in hun leven. Ik meen te weten, dat er een bepaalde relatie met de hoofdprijswinnaar is blijven bestaan.
Via deze tekenwedstrijd had Phons de gelederen van zijn actieve medestrijders in de Nederlandse Kastelen Stichting haast ongemerkt versterkt. Hij had bovendien wel degelijk een functie voor hem; in 1961 zien we Theo de Vries aantreden als officiële perschef van de N.K.S. Het mag geen verwondering baren dat in ditzelfde jaar 1961 de plannen werden ontwikkeld voor de uitgave van een reeks monografieën betreffende opengestelde Nederlandse kastelen. De bekende Engelse blauwe boekjes, uitgaven van het Ministry of Public Buildings and Works, hebben ongetwijfeld min of meer als voorbeeld gediend.
Het jaar 1962 werd een heel belangrijk jaar, waarin op verschillende sporen ontwikkelingen in gang werden gezet. De gestadig groeiende bibliotheek en de documentatie van de Schellart’s deden het verlangen ontstaan, om de zaken in een - hopelijk nog verre - toekomst bij elkaar te houden; de meest geëigende vorm daarvoor bleek een afzonderlijke stichting. Aldus ontstond de Stichting Kastelen Documentatie.
Voltrok zich dit gebeuren aan de periferie van de Ned. Kastelen Stichting, binnen deze organisatie hebben Phons Schellart en Theo de Vries, geestdriftig gesteund door baron van Nagell, de instelling van een bijzondere leerstoel voor Kastelenkunde bepleit. Het bestuur had er overigens geen moeite mee de instelling van deze leerstoel in unanimiteit te steunen. En zo kwam het tot de eerste stappen op een overigens nog lange weg.
Last but not least voltooide Schellart een monografie - Ronde Burchten - die een begin vormde van een reeks, uitgegeven door de S.K.D. Hierin heeft Mevr. Schellart wel een zeer werkzaam - in de volstrekte betekenis van het woord - aandeel gehad. Haar nooit aflatende hulp heeft hem op den duur mogelijk gemaakt na de verhandeling ’Ronde Burchten’ de woontorens, de spiekers en duivetorens, alsmede de slotkapellen onder de loupe te nemen.
Het Internationales Burgen Institut heeft altijd Phons’ grote belangstelling gehad. We zien hem dan ook direct inspringen, wanneer deze organisatie in moeilijkheden geraakt en haar zetel Rapperswil in Zwitserland moet opgeven. Wanneer dank zij de medewerking van het Departement de overstap van Bureau en Museum naar het kasteel Rosendael bij Velp in het verschiet komt, staat Phons gereed om de ’ontheemden’ op te vangen. Vooral het museum heeft daarbij zijn liefdevolle aandacht. Dat op 29 mei 1963 een tentoonstelling uit het bezit van het I.B.I. - bestaande uit fotomateriaal en maquettes - kon worden geopend, was tot op grote hoogte te danken aan zijn inzet.
Al voordien waren er met behulp van zijn aanwijzingen in opdracht van de N.K.S. modellen gemaakt van Nederlandse kastelen, onder meer van het Muiderslot en van het kasteel Rechteres. De vier toen gereedgekomen maquettes hebben vanzelfsprekend hun plaats in deze tentoonstelling gekregen.
Phons bleef zich voor het museum op Rosendael inzetten; reeds in 1963 wist hij de N.K.S. te bewegen om de Hr. J. Ypey opdracht te geven tot het vervaardigen van een groot schaalmodel van 5 x 4 meter van de Doornenburg tijdens een belegering. Een opgave, die hem er toe bracht zich te oriënteren op het gebied van het speeltuig, dat ons terugvoert naar de middeleeuwen: figuurtjes van geharnaste ruiters, boogschutters, blijden en andere belegeringswerktuigen. Die stoffering kon de belegerde Doornenburg toch niet ontberen.
Met ingang van 1 mei 1965 volgde hij baron van Nagell op als directeur van de N.K.S. In dat jaar ook bracht hij, samen met Theo de Vries - de Perschef van de N.K.S., nietwaar - de uitgave van een boek, getiteld ’Woonsteden der Oranje’s’ tot een goed einde. De voorbereidingen tot het instellen van een bijzondere leerstoel vonden in dit jaar een bevredigende afsluiting. Het wachten was nu nog op het Kon. Besluit.
Zo langzamerhand was de N.K.S. aan zijn Tiende Kastelendag toe. De nieuwe directeur had in gedachten daar nu eens iets heel speciaals van te maken: in plaats van één dag organiseerde hij een bijeenkomst van 22 t/m 24 april in Vlaanderen. Een kijkje buiten de landsgrenzen, dat door de deelnemers bijzonder is gewaardeerd.
Op 30 november 1966 hield de lector, waarvoor de N.K.S. in de persoon van zijn nieuwe directeur zo lang geijverd had, zijn zogeheten Openbare Les. Helaas was het Phons Schellart niet vergund daarbij aanwezig te zijn. Weliswaar was hij reeds herstellende van een ernstige ziekte, maar toch nog niet in staat om de feestelijke gebeurtenis bij te wonen.
Wonderlijk snel was Phons overigens weer de oude en in de totstandkoming van het jaarverslag over 1966 herkent men opnieuw zijn hand. Misschien verscheen wel een lang gekoesterde wens aan de oppervlakte in de wijziging van de opzet; het jaarverslag krijgt de naam ’Jaarboekje’ mee. Alleen al de omvang - 64 bladzijden - rechtvaardigt deze aanduiding ten volle. Daarnaast heeft Phons er op gewerkt om de inhoud voor de kastelenfans interessanter te maken. Het wordt wel eens vergeten, dat de Jaarboekjes in het algemeen waardevolle gegevens bevatten voor de belangstellende en zelfs voor de onderzoeker. De teksten van de lezingen, aardig geïllustreerd, vormen vaak een bron van gespecialiseerde informatie.
In 1969 gelukt het eindelijk in samenwerking met de A.N.W.B. de reeks monografieën van de grond te krijgen. Als eerste in een lange reeks verschijnen de deeltjes Heeze en Nemelaer.
Zeer veel voorbereiding kostte de uitwerking van een idee, waarmee de directeur lang rondliep: het organiseren van vliegtochten die het ons mogelijk zouden maken om vele kastelen uit de lucht te kunnen bekijken. Op 11 maart 1967 hadden de liefhebbers al een voorproefje gehad van zo’n vliegtocht. Maar nu kreeg hij het toch voor elkaar meerderen deze bijzondere ervaring te doen ondergaan. Daarnaast vond hij nog tijd om samen met Theo de Vries de brochure ’Een en ander over kastelen’ persklaar te maken. Zijn oliemaatschappij stelde hem bovendien in staat een kalender uit te geven, waar heel wat tekeningen van de in de kastelenkring beroemde tekenaar Roeland Roghman (midden 17de eeuw) werden gereproduceerd.
In mei 1971 ging zijn goede vriend Theo de Vries ons voor in ’het land waarvan geen terugkeer is’, zoals een oude Babylonische sage het zo poëtische tot uitdrukking brengt. Gelukkig had de N.K.S. al sedert 1968 goede contacten met de Heer J. Besselaar - bekend uit de N.R.C. - zodat de verbindingen met de Pers niet verbroken werden.
De jaren rijen zich aaneen en Phons slaagt er telkens weer in nieuwe initiatieven te ontplooien. De Reizende Tentoonstelling, de Ruïne-Commissie, steeds weer nieuwe doelen voor de excursies, altijd opnieuw onverwachte onderwerpen voor de Kastelendagen; het zou niet eindigen, voordat hij in verband met zijn 70ste verjaardag volgens de statuten moest aftreden., Intussen bleef hij actief in de museum-commissie van het I.B.I. op Rosendael en zijn aandeel in de totstandkoming van de jaarlijkse tentoonstelling bleef groot.
Maar ook met die andere Europese club - het Colloque Chateau-Gaillard - onderhield hij nauwe banden. Deze groep organiseert om de twee jaar een symposium, waar onderzoekers hun nieuwste resultaten aan het geëerd publiek van deskundigen komen voorstellen. Nog lang hebben de heer en mevrouw Schellart deze symposia bezocht.
Zijn laatste tour de force was het schrijven van ’Huizen van Oranje’, uiteraard verwant aan het vroegere, met Theo de Vries geschreven boek. Zijn laatste werk heeft hem veel inspanning gekost; hij was merkbaar opgelucht toen het in 1985 uitkwam.
Met de Stichting Kastelen Documentatie bleef hij steeds bezig. Een fundamentele verandering kwam tot stand, toen dank zij een royale ondersteuning van het Prins Bernhard Fonds de nog in het bezit van de Schellarts zijnde bestanden - zeer veel boeken en een veel-omvattende documentatie - door de Stichting kon worden aangekocht en veiliggesteld. Overigens bleef Phons de stichting steunen, door de royalties van zijn boeken en de netto opbrengst van zijn lezingen aan de stichting te schenken.
In het najaar van 1985 vertoonden zich verschijnselen, aanvankelijk slechts opgemerkt door opmerkzame ogen van zijn echtgenote. Tot voorjaar 1986 was hij nog druk met het museum van het I.B.I. en bezocht regelmatig - soms met moeite - het kasteel Rosendael. Maar in maart was hij niet meer in staat zelf terug te rijden naar Muiderberg. De laatste fase, die ruim een jaar zou duren, was ingetreden.
Wie nu zou menen, dat Phons met het bovenstaande tot in detail uitgetekend was, heeft het mis. Zijn woonplaats van vóór de Oorlog had hem in kennis gebracht met Paul Citroen en de contacten met deze fijnzinnige portretschilder hebben veel voor hem betekend. Hij tekende en schetste zelf heel verdienstelijk; zijn reisboeken bevatten vele staaltjes van aantrekkelijk tekenwerk.
Zijn belangstelling ging eveneens uit naar zo iets speciaals als het exlibris en lange jaren heeft hij veel met de Exlibris-kring van doen gehad.
Wij hebben het samen altijd zo druk gehad over kastelen, dat we elkaars liefde voor klassieke muziek pas laat ontdekt hebben. Een aanwijzing in deze richting had kunnen zijn, dat hij het zeer waardeerde te mogen behoren tot de Muiderkring en daardoor de kamerconcerten in de Ridderzaal te kunnen bijwonen. De muziek is hem tot diepe troost geweest in dat laatste jaar, waarin zijn sterk verminderd gezichtsvermogen hem het lezen belette. Dank zij de innerlijke kracht en de oneindige toewijding van zijn echtgenote heeft hij hieruit in zijn vertrouwde omgeving moed en troost kunnen putten.
J.G.N. Renaud, 1987×